Hormonen en de werkvloer
Op 26 oktober was ik op BNR in gesprek met de journalist Asha ten Broeke (bekend van Pauw & Witteman en DWDD) over diversiteit. Wij discussieerden onder meer over de invloed van hormonen op gedrag. In mijn boek ‘Mannen en/of vrouwen‘ leg ik een nadruk op de invloed van hormonen op teams. Hormonen hebben een negatieve bijklank, maar niet bij mij. Ik zie ze als de plezierige veroorzakers van verschillen tussen mannen en vrouwen. En vind ook dat we ze moeten benutten in werksituaties.
In mijn werkpraktijk heb ik vaak op mogen merken dat mannen en vrouwen zaken anders benaderen. Over die verschillen is veel te doen. Asha vroeg zich af waarom we die verschillen toch steeds zo moeten benadrukken, terwijl ik me juist afvraag waarom altijd alles gelijk moet worden getrokken. Begrijp me goed: ik ben voor gelijkwaardigheid, bijvoorbeeld bij beloningen of vrouwen in de top (ik bepleit een 50-50 verdeling). Maar verschillen mogen er zijn en benoemd worden. We hoeven ze niet te verdoezelen.
Hoeveel invloed hebben hormonen op ons gedrag? Daarover ging de discussie met Asha, met wie ik het verder niet oneens ben. Volgens Asha versimpelen we die invloed. Mijn uitspraak dat testosteron tot daadkracht en doelgerichtheid leidt, en dat vrouwen over ‘een bak zorghormonen’ beschikken die mannen niet hebben, is dan veel te zwart-wit. Asha moest er dan ook ‘een beetje om lachen, sorry hoor’.
De presentator besloot de discussie met de mededeling dat we allebei een ander deel van de literatuur benadrukte, waarin hij gelijk had. Ik zal echter blijven vechten voor meer invloed van het brein en hormonen bij theorieen over gedrag op de werkvloer. Ik vind ‘het’ psychologische onderzoek over dit soort zaken vaak te speculatief. Men trekt te gemakkelijk conclusies uit statistische gegevens. Bovendien weten we intussen dat heel veel psychologisch onderzoek op incidenten berust. Bij herhaling komen er andere uitkomsten uit. Er is dus een sterke behoefte aan meer meetbaarheid als het om de menselijke geest gaat. Nu laat die menselijke geest zich niet behandelen als een wiskunde som en gelukkig maar. Maar we moeten oppassen dat we niet van alles gaan roepen.
Hoe zit dat nu met het verband tussen gedrag, het brein en de hormonen? Dat is bijzonder moeilijk vast te stellen. Wat hormonen doen weten we niet precies. In mijn boek doe ik een poging, in navolging van onderzoekers als de Kruijf en Swaab, om een verband te leggen. Asha doet dat ook, in navolging van Eisenegger en Jordan-Young, en komt tot andere conclusies op basis van het onderzoek dat zij daar als wetenschapsjournalist tegenkomt.
Achter onze discussie speelt een andere discussie. Namelijk: wat is aangeleerd en wat is aangeboren gedrag? Die vraag is belangrijk, omdat er een andere vraag mee verbonden is: kunnen mensen veranderen (bijvoorbeeld op de werkvloer)? En in welke mate? Neurowetenschappers, biopsychologen en psycho analytische onderzoekers zijn het daarover niet eens en kunnen er behoorlijk pittig over discussiëren. Asha en ik waren echt vrij mild in onze discussies. Het gevaar dat wij elkaar met onderzoek om de oren gingen slaan lag op de loer. Ik heb geprobeerd me in te houden, maar slaagde daar niet geheel in.
Maar de discussie is belangrijk en boeiend. Ook vanuit de psychiatrie en niet alleen vanuit het standpunt van management development of verandermanagement. ‘Hoe werkt de menselijke geest?’ is een kernvraag die steeds terugkomt. En hoewel we vorderingen maken in het doorgronden ervan, moeten we toch ook vaststellen dat we er nog lang niet zijn. Hersenonderzoek is sterk gebaseerd op waarnemingen via scans, die vooral de bloedtoevoer meten, en de vraag is of dat afdoende antwoorden geeft op onze vragen. Hetzelfde geldt natuurlijk voor hormonen. Ja, ze beïnvloeden onze gedragingen, maar hoe, dat is een punt van discussie.
We weten dat mannen meer risico’s nemen op internet, meer testosteron produceren dan vrouwen, we weten ook dat vrouwen het goed doen als CFO en dat ze minder contextafhankelijk zijn dan mannen (ze laten zich minder door veranderende contexten van hun stuk brengen). We weten dat vrouwen schrikbarend hoger scoren in zorgberoepen en over veel meer zorghormonen beschikken dan mannen. Maar we weten ook dat de genderidentiteit niet zo zwart wit is. Oftewel: mannen kunnen ‘vrouwelijk’ en vrouwen ‘mannelijk’ zijn. Daarover heeft Dick Swaab heldere dingen geschreven. Asha ten Broeke doet op dit punt ook nuttige uitspraken. Ik doe het mijne, probeer de moderne inzichten te koppelen aan leren en veranderingsmanagement en kijk daarbij in de praktijk voortdurend of het ook werkt. Nooit te beroerd om het roer om te gooien als het niet werkt.
En dat geldt uiteindelijk ook voor de discussies over dit onderwerp, zoals die van Asha en mij in ‘Ask me anything’ bij BNR. Die discussies zijn in mijn beleving hard nodig om ons verder te helpen in het onderzoek naar de menselijke geest. Het eindigt niet bij Swaab of moderne denkers. Er valt nog veel te doorgronden. Om Breivik toestanden te voorkomen, om mensen soepeler en veiliger door veranderingsprocessen heen te laten gaan, om gezonder te zijn als individu en als samenleving. Misschien nog niet in 2016, maar in elk geval in 2025.