Diversiteit in gedrag
Toen ik 38 was (21 jaar geleden) had ik nog een echte leidinggevende. Altijd leuk, een leidinggevende. Niets fijner dan gecontroleerd te worden door iemand, waarvan je dingen accepteert, waarvoor je een ander in de kliko zou laten verdwijnen. Hierarchie moet er zijn, zeker voor de zoon van een militair, zoals ik, die van oudsher de wereld had leren opdelen in generaals, kolonels, grootmajoors, sergeant-majoors, kortom: in rangen en standen.
Naar wat hoger staat in de rangorde heb je te luisteren, leerde ik, dus nam ik mijn leidinggevende zeer serieus. Bert, zei ze, jij bent creatief, niet zo georganiseerd en ik vind je ook vrij druk. Dat hoorde ik mijn hele leven al, maar in plaats van het te onderkennen, schoot ik onmiddellijk in een contractie van verzet als iemand me drukte verweet.
Maar goed, hierarchisch hoger geplaatst, dus ik naar de RIAGG om het te laten meten. Daar zat een door het bleekmiddel van routine flets geworden psychiater zinnen af te draaien, die leken op de digitale stemmen die tegenwoordig in treinen en trams te horen zijn bij de nadering van een station. Alleen ging er bij hem geen pling plong vooraf aan zijn teksten.
Ik moest een test doen. Ik werd wat nerveus van zijn als geruststelling bedoelde, ingestudeerde vriendelijkheid, die toen mode was bij zielenknijpers, die geen aandacht meer konden opbrengen voor het allooi loze gebabbel van hun patiënten. Om te voorkomen dat dat opviel, waren ze hun patiënten cliënten gaan noemen, wat hun gedrag een professionele en fatsoenlijke lay out gaf. De test bevatte 40 vragen, waarvan ik er 33 zo beantwoordde, dat de RIAGG-psychiater concludeerde, dat ik er inderdaad van uit mocht gaan dat ik ADHD had. Dat vond ik wel fijn. Een etiketje kon nooit kwaad.
‘Ben je nu alweer vergeten boodschappen te doen?’
‘Oh, sorry. Typisch zo’n ADHD-ding.’
‘Bert, waarom heb je de Le Creuzet pan nu in de afwasmachine gezet? Ik heb al honderd keer gezegd dat die daar niet in mag!’
‘Hè verdikkie, heb ik het weer gedaan? Het zal mijn ADHD zijn.’
Ik slikte twee weken ritalin, op advies van het RIAGG, maar dat deed niets. En na het bezoek aan een avondje van ADHD’ers wist ik het zeker. Ik had geen ADHD. Ik kwam daar mensen tegen, die pillen moesten slikken om te voorkomen, dat ze iemand op straat niet op zijn gezicht timmerden, alleen maar omdat ze dat gezicht irritant vonden. Verder vertelden mensen dat ze naar de winkel gingen, en daar totaal vergaten welke boodschappen ze ook weer moesten doen. Soms probeerden ze nog meer te vertellen, maar dan liepen alle aanwezigen zomaar het gesprek uit, of vielen hen in de rede, of begonnen zelf een verhaal te vertellen terwijl de ander nog bezig was. Ik ben nog nooit zo moe geweest als na dat uurtje daar.
Nee, ik had geen ADHD. Het etiket kon de prullenbak in. Ik beschikte gewoon over veel energie, had een extra batterij in mijn genetische laatjes meegekregen. En zo is het natuurlijk heel vaak. Dat we gedrag een psychiatrisch etiket meegeven. Iemand die wat stiller is, en zich graag terugtrekt in zijn bezigheden, noemen we een autist. Mannelijke ex-partners heten narcisten, vrouwelijke borderliners. Vertoont iemand door overmatige sporttraining veel energie, dan is hij een ADHD’er. En iemand die door zijn hormonencocktail stemmingswisselingen ondergaat, plakken we de sticker schizofreen op zijn voorhoofd.
Dit psychiatriseren van gedragsdiversiteit is een maatschappelijk verschijnsel geworden. En het begint al op de basisschool. Op iedere school zijn er wel 2 of 3 leerkrachten uit het bestand te vissen, die rondlopen als de geheime dienst van het zieleknijperscircuit. Met grote stelligheid strooien ze ziektebeelden rond over hun leerlingenbestand, alsof het pepernoten zijn op een sinterklaasfeest. En dat gaat vrolijk verder na de basisschool. Ik hoor steeds vaker managers en medewerkers die een collega met enige argwaan bekijken, en er dan een etiket op plakken.
‘Volgens mij leidt Wiebe aan een agressief-compulsieve stoornis.’
‘Kees is echt een autist, hoor. Ik weet het bijna zeker.’
Zouden we niet beter weten, dan zouden we met de schrijver W.F. Hermans kunnen zeggen, dat we door gevaarlijke gekken omringd zijn. Dus wenden we ons tot schrijvende psychiaters als Dirk de Wachter, die de hele wereld ongeveer tot een psychiatrische inrichting omtoveren. Wat commercieel bijzonder handig is, want de psychiatriseringsneigingen leggen hen geen windeieren.
Beter kan je psychiatrische patiënten lezen, zoals Jacob Maarten Arend Biesheuvel. Dan zie je wat een echte psychiatrische stoornis is. En ga anders eens kijken op een school voor bijzonder onderwijs. Waar kinderen volkomen van hun stuk raken, als je een gebakje afslaat wat ze je aanbieden omdat ze jarig zijn. Dan weet je wat autisme is, of tot wat voor moeilijkheden ADHD kan leiden. Hokjesgeest past bij de mens, het is een biologische eigenaardigheid van onze soort, waar we het etiket ‘caterogoriseringsdrift’ op kunnen plakken, als we toch met etiketten willen strooien. En, voor de goede orde, categoriseringsdrift is geen dwangneurose.